woensdag, juli 06, 2016

Verborgen vrouwenschoentjes

Tijdens onze kruidenstage in de Franse Drômestreek wandelen we ook weer bij de abdij van Valcroissant in de flanken van de Glandasse. Voor één keer maken we een stevige wandeling maar wel een wandeling met een uitzonderlijke plantengroei. Zo vinden we in de schemering van de grillige palmboompjes de magische wolfskers Atropa belladonna  en op een vooruitgeschoven rotspunt in de blakende zon de tropisch aandoende witte affodil in het gezelschap van Droomse tijm met geraniol en veel wollige Teucrium polium. Maar ik kom hier meestal, maar dan wel in Mei, voor een bijzondere orchidee, het vrouwenschoentje. Nu is alleen het blad nog een beetje zichtbaar.

Vrouwenschoentjes in Mei
Als je voor de eerste keer vrouwenschoentjes in bloei ziet staan, geloof je je ogen niet. De geel met bruinrode bloemen van meer dan tien cm groot op stengels van soms bijna een meter, zijn van een weergaloze schoonheid. Maar de meeste bergwandelaars hebben hem waarschijnlijk nooit  gezien. Het is dan ook een zeldzame orchidee. Bovendien is het, zoals zoveel orchideeën, een vroege bloeier. De plant bloeit in mei, wanneer de meeste bergwandelaars nog niet onderweg zijn. Als ze uitgebloeid zijn, vind je ze nauwelijks meer terug.
Hun optimale groeiplaats is aan de rand van bossen of open plekken in het bos. Vooral open plekken in beukenbossen zijn favoriet. Je zult de plant nooit in de volle zon of op droge plaatsen vinden, maar ook echt natte plaatsen worden gemeden. Vrouwenschoentjes geven de voorkeur aan een kalkbodem. In de bergen vind je ze vooral tussen 1100 en 2200 meter. De plant groeit in symbiose met een schimmel in de grond. De schimmels bevinden zich rondom de fijne haarworteltjes waarmee voedsel vanuit de bodem wordt opgenomen. Ze zorgen er voor dat de plant gemakkelijker voedingsstoffen tot zich kan nemen. Als de schimmels ontbreken,  kan de plant niet tot ontwikkeling komen.

De bestuiving door insecten gebeurt bij vrouwenschoentjes op een aparte manier. Het zijn vooral hommels en bijen die dat doen. De rand van het schoentje is heel glad door een waslaagje. Insecten die daarop terecht komen, vallen in de holte van de bloem. Die heeft hier en daar doorzichtige stukken waardoor licht naar binnen valt. De enig zichtbare uitgang is langs de meeldraden met hun stuifmeel. Een insect dat zich hierlangs naar buiten wurmt, krijgt een toefje stuifmeel op zijn rug, dat bij een volgend bezoek aan een andere plant op de stamper terecht komt. Soms vinden insecten de weg naar buiten niet meer en blijven, helaas, dood in de bloem achter.
De beste groeiplaatsen liggen niet in de centrale Alpen die immers uit kristallijn gesteente bestaan, maar in de Kalkalpen in het noorden en het zuiden zoals de Dolomieten , de Jura en de Verçors.  Ik vind ze dus in het Zuiden van de Verçors in de flanken van de Glandasse.

Dus bij deze een verhaal over een plantje dat nu nauwelijks zichtbaar is. Toch geniet ik van het weten dat ze er zijn.

Geen opmerkingen: